Er komt een volk aan uit het noorden, een grote overmacht. Vele koningen, van de einden der aarde, worden aangevuurd tot de strijd. Ze houden boog en zwaard gereed, wreed zijn ze, meedogenloos. Hun krijgsrumoer klinkt als een bulderende zee, ze komen op paarden aangestormd. Hun leger staat in slagorde, als één man gereed voor de strijd. Het richt zich, Babel, tegen jou! De koning hoort van hun komst, zijn handen beginnen te trillen. Angst en paniek overvallen hem, zoals weeën een barende vrouw. Zoals een leeuw een kudde overvalt vanuit het struikgewas bij de Jordaan, zo val Ik Babel binnen en jaag het volk uiteen. Welke held zou Ik het laten beschermen? Wie is als Ik, wie kan Mij trotseren? Welke herder houdt tegen Mij stand? Luister daarom naar het besluit van de HEER dat Hij over Babel heeft genomen. Hoor wat Hij met Chaldea van plan is. Hij zweert dat zelfs de zwakste schapen worden weggesleurd, op hun weidegronden klinken kreten van verbijstering. “Babel is gevallen!” Van die tijding beeft de aarde, alle volken horen hoe het schreeuwt.